dinsdag 28 februari 2012

Muze op Dinsdag: poëzie van Sophocles

Antigone bij het lijk van Polynices
(olieverfschilderij Nikiforos Lytras (1865))
Bron: Wikimedia Commons
De Muze van Dinsdag kiest vandaag voor poëzie van de Griekse tragediedichter Sophocles (ca. 496 - 406). Het gaat om het koorlied over de mens, uit de tragedie Antigone.

eerste strofe
Overal zijn gevaren
en niets is zo gevaarlijk als de mens.
Zelfs bij winterwinden gaat dat wezen
naar de overzijde van de grijze zee,
tussen rondom bruisende,
gezwollen golven overstekend.
Ook Aarde, de hoogste godin,
onvergankelijk, onvermoeibaar,
put hij uit, met ploegen die draaien
en keren, jaar in jaar uit
haar kervend met het paardenkind.
eerste antistrofe
Het zorgeloze vogelvolk
voert hij al evenzeer gevangen weg
als het wilde dierenras en waterschepsels
van de zee, in draden tot netten
geknoopt, de vindingrijke man.
Met zijn vondsten beheerst hij
het dier dat huist in het wild
en door de bergen gaat
en zowel het paard met ruige hals
als de taaie bergstier zal hij temmen,
met hun nek onder het juk.
tweede strofe
Ook spraak, gedachten als de wind
en de neiging tot stadsvorming leerde hij zich,
en hoe de pijlen van de gure regens,
van onherbergzame vorst onder
heldere hemel te ontvluchten,
alles oplossend, onthand
gaat hij nooit tegemoet wat hem wacht.
Alleen aan de dood
zal hij geen ontkomen vinden,
al heeft hij ook voor hulpeloze ziektes
een vluchtweg uitgedacht.
tweede antistrofe
Onvoorstelbaar het vernuft
van de technische kunde waarmee hij zich
nu aan het kwaad, dan aan het goede zet.
Wie de wetten van zijn land eerbiedigt,
het recht bij de goden gezworen,
is hoog in de staat, statenloos,
wie door zijn overmoed
zich inlaat met het slechte.
Laat niet aan mijn haard verschijnen,
niet mijn gedachten delen,
wie zich zo gedraagt.
(Sophocles, Antigone, 332 - 375; vertaling: G. Koolschijn (2008))

0 reacties: